Blog Leonardo
Waarom het onderwijsachterstandenbeleid niet werkt
Recentelijk verschenen enkele mooie rapportages die van groot belang zijn voor het onderwijsachterstandebeleid en voor VVE. Het gaat om een rapportage van de inspectie over de lokale educatieve agenda en VVE. Er is een mooi onderzoek van Annemiek Veen en Annemarie van Langen over het onderwijsbeleid in basisscholen met een hoge wegingsfactor en dus veel doelgroepkinderen. En er is een proefschrift van Lies van de Kuilen over de sturing op de kwaliteit van de VVE. Helaas komen er, naast redelijk goede berichten, een aantal resultaten uit deze studies die zeer zorgelijk zijn. Ik noem er hier drie, waar men in het lokaal en landelijk beleid niet aan voorbij kan gaan.
De eerste betreft een pijnlijke conclusie van de inspectie dat dat zowel besturen als gemeenten in het basisonderwijs vaak geen onderscheid (kunnen) maken tussen een reguliere zorgleerling en een doelgroepkind van het gelijke kansenbeleid. Ik schrok hier erg van. Na meer dan 50 jaar onderwijsachterstandenbeleid zijn we kennelijk weer bij af. Ze weten bij de gemeente en in de basisscholen vaak niet eens het verschil tussen achterstandenbeleid en zorgbeleid. Dan ga je toch echt in een hoekje zitten huilen.
Een tweede zorg betreft de vroegschool. We wisten al dat dit een achilleshiel in het beleid is op basis van de pre - cool onderzoeken. De inspectie haalt dit nu sterk naar voren en wil dat de vroegschool nieuw leven wordt ingeblazen. Dat zal wel een lastige klus worden. Uit de dissertatie van van de Kuilen blijkt dat schoolbesturen weinig tot geen invloed uitoefenen op de implementatie van het onderwijsachterstandenbeleid in de vroegscholen. En de gemeenten adresseren dit probleem al evenmin. De lokale educatieve agenda heet hier kennelijk een blinde vlek.
En nog een moeilijke conclusie. Veen en van Langen signaleren dat er nogal wat scholen zijn die melden dat hun schoolaanpak niet uitsluitend bedoeld is voor OAB-doelgroepleerlingen, maar voor alle leerlingen. Zodra ze een interventie hebben ingevoerd die werkt, passen ze die toe bij alle leerlingen. Het is goed voorstelbaar dat men dit doet, maar het helpt natuurlijk geen zier om achterstanden in de school te verkleinen. Die worden hierdoor eerder groter.
Bewaar deze blog even goed, beste lezer. Als straks weer eens wordt geconcludeerd dat de onderwijsachterstanden geen millimeter afnemen, hebt u de verklaring bij de hand.
Evidence based; te kort door de bocht?
De relatie tussen onderzoek en praktijk blijft problematisch. En niet alleen in het onderwijs. Ook dit blog zal niet de oplossing kunnen leveren. Maar we moeten het er wel over hebben en blijven zoeken naar een beter gebruik van onderzoeksresultaten.
Vaak wordt het begrip ‘evidence based’ in de strijd geworpen om aan te geven hoe onderzoek en praktijk moeten worden verbonden. Evidence based practice gaat er van uit dat professionals werken op basis van bewezen effectieve interventies. In de medische wereld is dat al vrij ver gevorderd. Daar werkt men vaak met protocollen die op basis van wetenschappelijk onderzoek aangeven hoe je moet handelen, al moeten ze op basis van nieuwe inzichten nogal eens worden bijgesteld. Maar naarmate interventies minder technisch worden, wordt het lastiger. Voor het plaatsen van een knieprothese of het diagnosticeren van een bijholteontsteking is het wel handig dat er een protocol is dat houvast biedt. En dat handen wassen belangrijk is, is inmiddels wel breed geaccepteerd. Dat hoop ik althans. Maar naarmate de sociale en menselijke kant een grote rol speelt, wordt het lastiger, ook in de geneeskunde.
De wat botte definitie van evidence based, in de zin van: ‘de wetenschap weet wel hoe het moet dus volg die maar’, helpt niet voor mensen die zijn betrokken bij de praktijk van het onderwijs. Als een leerkracht zou meedelen dat er op zijn school ‘evidence based’ onderwijs wordt gegeven, zou ik vooral wantrouwend worden. De afgezwakte versie ‘evidence informed’ is al helemaal slappe was. Op de keper beschouwd een nietszeggend begrijp. Dat veel mensen in de onderwijspraktijk nogal argwanend staan tegenover de druk om evidence based te werken, is goed te begrijpen.
Maar dat betekent niet dat men wetenschappelijk onderzoek zo maar kan negeren. Ik schrok toch wel toen ik zag dat men op het ministerie van Justitie volgens een onderzoek van de Universiteit van Twente nauwelijks kennisneemt van wetenschappelijk onderzoek. Geen zin en geen tijd.
Ook in het onderwijs zijn er schoolleiders die denken niets met de wetenschap te maken te hebben. Toch valt dat mee. Onderzoek van Kohnstamm Instituut en KBA laat zien dat twee derde van de schoolleiders op achterstandsscholen soms gebruik maakt van wetenschappelijke kennis, en één op de vijf vaak. Althans naar eigen zeggen. Dat biedt in ieder geval enig perspectief om in de praktijk te profiteren van wetenschappelijke verworven kennis. Maar het begrip evidence based kunnen onderwijsmensen beter vergeten. De wetenschap biedt hier geen absolute zekerheden. Het gaat er veel meer om de inzichten uit onderzoek te combineren met de vereisten van de specifieke werksituatie en de eigen ervaring en professionaliteit, niet om even het handboek te raadplegen over wat werkt. Een ingenieur die een brug moet bouwen, gebruikt ook enerzijds rekenkundige en bouwkundige principes maar kijkt ook goed naar alle bijzonderheden van de locatie van de te plaatsen brug.
Inmiddels hebben veel onderwijsprofessionals profijt van platforms als de Kennisrotonde, onderwijskennis.nl en van de plukboeketten van Vinci. Daar wordt het onderzoekskaf vrij goed gescheiden van het onderzoekskoren. Maar we zijn er nog lang niet.
Twee ideeën om hier verder te komen:
- Kijk ook eens heel goed naar wat onderzoek zegt over wat niet werkt. Als we bewezen ineffectieve interventies uitbannen, wordt het onderwijs al heel wat beter
- Zorg voor minstens één week per jaar verplichte nascholing voor onderwijsprofessionals, aangeboden door daarvoor gecertificeerde instituten.
En praat maar even niet meer over evidence based.
Lokaal sociaal kapitaal
Het begrip ‘sociaal kapitaal’ is wel bekend in onderwijsland. Sociaal kapitaal en ook ‘cultureel kapitaal’ liggen ten grondslag aan het klassieke denken over onderwijsachterstanden. Sociaal kapitaal houdt in dat er in de omgeving van een kind allerlei personen zijn die zorgen voor een rijke omgeving, waardoor de taalontwikkeling, het kennisniveau en het niveau van ambitie omhoog worden gestuwd. Als dit wordt versterkt door de aanwezigheid van boeken in huis, muziekinstrumenten, museumbezoek etc. is de weg naar een hoge opleiding relatief een zacht eitje. Kinderen die dit kapitaal missen moeten een pad beklimmen dat veel steiler en doorniger is.
Nu worden de laatste jaren wel vaak geluiden gehoord waarin twijfel wordt uitgesproken over de doelstellling zoveel mogelijk kinderen en jongeren richting een zo hoog mogelijke opleiding te stuwen. Die twijfels zijn gebaseerd op heel diverse uitgangspunten. Zo is er een beweging die vindt dat kinderen vooral gelukkig moeten zijn en niet moeten worden lastiggevallen met vermoeiende leerprocessen. En er is een ‘alles is evenveel waard’ groep die van mening is dat achterstanden niet bestaan, omdat geen of weinig opleiding even veel waard is als een hoge opleiding. Mogelijk speelt ook een rol dat een hogere beroeps- of academische opleiding erg aan inflatie onderhevig is. Vier van de tien Nederlanders hebben inmiddels een hogere opleiding. Dat is allang geen zeldzaamheid meer en ook geen garantie voor een brede en hoogstaande vorming of een verfijnde culturele interesse. We zien inmiddels dan ook tal van niet bovenmatig getalenteerde academici, die een weg proberen te vinden in de intellectuele afvoerputjes van delen van bijv. de journalistiek , het cabaret, en de goede doelen organisaties. Een hoge opleiding is niet altijd zaligmakend.
Het positieve van deze ontwikkeling is wel dat er meer aandacht is voor de wereld van de lager of middelbaar opgeleiden. En dan komt het begrip sociaal kapitaal in een ander licht te staan.
Voor iemand die de wereld in wil trekken als medisch specialist, advocaat of diplomaat is het belangrijk dat je ooms en tantes of buren hebt die bankdirecteur, tandarts of filosoof zijn. Maar voor de vmbo -er of mbo -er die een eigen bedrijfje gaat beginnen al dan niet als zzp-er geldt dit veel minder of niet. Stel zo iemand wil een hondenopvang, een restaurant, een klus- of installatiebedrijf, een wasserette beginnen. Dan helpt zo’n intellectuele hoogvlieger in je globale omgeving niet erg. Wat je dan nodig hebt zijn veel contacten in je eigen dorp of wijk, waar je klanten je kennen en waar je via je contacten aan personeel kunt komen. Contacten met de lokale politiek, de sportverenigingen en de culturele organsaties doen wonderen. Zoals in de openingstune van ‘Cheers’, wordt gezongen ’where everbody knows your name’.
Er is op dit punt van lokaal sociaal kapitaal voor mensen die lokaal hun brood gaan verdienen, nog veel om te onderzoeken en te bedenken. Tot op heden lijkt dit nog niet te zijn gebeurd. Mooie kans voor een scriptie lijkt me.
Weg met de leerplicht?
Het denken over onderwijs is de laatste jaren bij een deel van de leerkachten en politici nogal veranderd. In de nieuwe opvattingen over onderwijs zijn taal en rekenen niet echt relevant, is de sociaal- emotionele ontwikkeling belangrijker dan cognitieve vaardigheden, moeten kinderen hun eigen ontwikkeling zelf kunnen aansturen, en is een begrip als onderwijsachterstand achterhaald. Een kennis van mij kreeg van een leerkracht te horen dat zijn dochter een probleem heeft, omdat ze onvoldoende in staat is haar eigen ontwikkeling aan te sturen. Het kind is amper zes jaar. Zelfs bewindslieden op OCW willen in deze gedachtenlijn af van de klassieke hiërarchische indeling naar onderwijsniveaus en zoeken naar alternatieven, zoals praktisch en theoretisch opgeleiden in plaats van hoger en lager opgeleiden. Dat daarmee de grondslag onder het gelijke kansen beleid wordt weggeslagen neemt men voor lief. Als alles even waardevol of waardeloos is, en er geen achterstanden zijn op basis van het opleidingsniveau van de ouders, hoeven we niet meer te praten over gelijke kansen. Elk kind komt ergens wel op zijn pootjes terecht en de goden of op zijn minst de schikgodinnen zagen dat het goed was.
Een belangrijk punt bij die verandering is of we de leerplicht nog wel in stand moeten houden. Die is nu ruim 100 jaar oud. Ze werd indertijd vooral ingevoerd om kinderarbeid te voorkomen en gold aanvankelijk voor kinderen van 6 tot en met 12 jaar, maar werd later opgeschroefd.
Maar om kinderarbeid te voorkomen hoeven we de leerplicht niet aan te houden. Dat regelen nu andere wetten. Verder vindt men taal en rekenen niet meer zo belangrijk en moeten kinderen dus vooral hun eigen ontwikkeling aansturen. In het onderwijs verliezen ze volgens de nieuwe opvoedingstheorie hun autonomie en motivatie, want ze worden gedwongen naar school te gaan en te leren. De leerplicht is dus vooral een obstakel voor de ontwikkeling van het kind.
Klassieke argument vóór het behoud van de leerplicht is vooral dat de leerplicht belangrijk is omdat ze voor alle kinderen toegang regelt tot het onderwijs en zo tot kansen op een baan. Analfabetisme wordt bestreden en er is in ieder geval een begin van gelijke kansen. Er zijn nog veel verdedigers van deze gedachtengang, maar ze verliezen onmiskenbaar terrein.
De kans is dus vrij groot dat de veranderde denkbeelden over onderwijs veel verworvenheden uit het verleden zullen wegvegen, met inbegrip van de leerplicht. De politiek is immers niet echt geïnteresseerd in onderwijs en vaart op alle nieuwe trends mee. Ook op deze uiteraard. Of we achteraf blij mee zullen zijn met de veranderingen…?
Lesgeven in burgerschap; ga er maar aanstaan
Sinds 2006 is burgerschapsonderwijs verplicht en in 2021 is de wet- en regelgeving opgepoetst. De oude wetgeving was niet duidelijk genoeg voor de scholen. Daarom moesten er aanpassingen komen. Dat het allemaal eenvoudiger is geworden, kan ik echter niet zeggen. Volgens de nieuwe wet moeten leerlingen bij burgerschap leren over de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Dat zijn er acht. Het gaat om vrijheid van meningsuiting, gelijkwaardigheid, begrip voor anderen, verdraagzaamheid, autonomie, verantwoordelijkheidsbesef en het afwijzen van onverdraagzaamheid en discriminatie.
Een belangrijk punt is dat het daarbij niet alleen gaat om kennis, maar ook om het ontwikkelen van de competenties die daarbij horen zoals leren debatteren, omgaan met mensen die anders denken en je eigen mening vormen. En dan moet ook de cultuur in de school daarmee in overeenstemming zijn. Dat betekent dat de school een plek is waar leerlingen op een veilige manier hun burgerschapsvaardigheden met elkaar kunnen oefenen en leraren de basiswaarden voorleven.
Mooie woorden, maar ga er maar aanstaan. Om de scholen en leerkrachten te helpen is er een serie ijkpunten geformuleerd die een soort procesgang aangeven die je kunt volgen. Het gaat om visie, leerdoelen, onderwijsinhoud, aanpak, schoolklimaat, resultaten, professionalisering, kwaliteitszorg, verbinding.
Enige uitwerking van al deze spannende concepten vereist een aardig boekwerk.
Ik vind het nogal wat. Het lijkt me een soort Herculestaak om in deze bureaucratische jungle een weg uit te stippelen om met je leerlingen aan de slag te gaan rond burgerschap. Als je alles op de lijstjes belangrijk vindt en vinkjes gaat zetten, zoals de inspectie doet, dan gaat het niet echt goed met burgerschapsonderwijs. Volgens onze inspectie formuleren leerkrachten op de helft van de scholen geen concrete leerdoelen voor burgerschapsvorming, wordt de burgerschapsontwikkeling van leerlingen niet systematisch gevolgd en vindt er geen periodieke bijstelling van het burgerschapsonderwijs plaats op basis van ervaringen en resultaten. De dagelijkse focus in het burgerschapsonderwijs ligt op persoonsvorming en sociale omgang. Leerdoelen als het ontwikkelen van maatschappelijke betrokkenheid en kritisch leren nadenken over de samenleving komen veel minder aan bod.
Dit lijkt me, gezien de opgetuigde beleidskerstboom, niet verbazingwekkend. Je kan in een beperkt aantal lesuren niet aan de hele wereld aandacht geven. Evenmin verbaast de conclusie dat de burgerschapskennis van leerlingen sinds 2009 is gedaald. Te veel is te veel. Het trieste is nu dat scholen en leerkrachten het verwijt krijgen dat ze de over de kop getilde landelijke beleidswensen, die weinig rekening houden met wat er praktisch kan, niet allemaal recht doen. Maar dat hoeft zeker geen indicatie te zijn dat het slecht gaat met burgerschapsonderwijs. Het zegt weinig.
We moeten ons realiseren dat leerkrachten die burgerschapsonderwijs geven, los van het bureaucratische narratief, twee grote uitdagingen hebben. Het eerste is om de feiten goed te krijgen rond thema’s die worden behandeld. Soms kan dat simpel zijn, als je bijvoorbeeld wilt uitleggen hoe de staatsinrichting eruitziet. Maar zodra je te maken krijgt met internationale conflicten, klimaatbeleid of het onderwerp nepinformatie op sociale media, wordt het wel heel ingewikkeld als je het goed wil doen. En als je die kennis wil verbinden met normen en waarden in een samenleving waar die zeer heterogeen zijn en lang niet meer zo makkelijk te vatten als in de jaren vijftig van de vorige eeuw, wordt het helemaal een uitdaging.
Ik kan niet anders dan veel respect hebben voor leerkrachten die het burgerschapsonderwijs ter hand willen nemen en die gigantische uitdaging aan willen gaan. Laten we hen vooral niet afzeiken aan de hand van doelformuleringen en tijdrovende checklists.
Hebben we schoolbesturen wel nodig?
De Comte de Saint Simon wordt wel gezien als een van de grondleggers van de sociologie. Hij deelde de bevolking in een een groep productieven (zij die werken) en een groep niet productieven (zij die bezitten). En hij constateerde dat juist die tweede groep de dienst uitmaakte in de toenmalige Franse standenmaatschappij. Hij geloofde in een meritocratische samenleving waar bijv. fabrikanten hun eigen bedrijf zouden besturen en zij samen de economie zouden bestieren. Als je de elite van edelen en kerkvorsten zou wegdenken, zou Frankrijk alleen maar beter functioneren. En het zou een hoop geld sparen want die elite liep ook over van bedienden die hielpen bij het aankleden van de baas en ander overbodig werk.
Je kunt nog eens nadenken hoe het nu in onze huidige samenleving zit, wie hier werkt, wie hier vermogen bezit en wie de macht. Maar je kunt de gedachtengang van Saint Simon ook op het onderwijs toepassen. We hebben in ons onderwijs ook een kastensysteem met een groep die werkt, de leerkrachten, de directie en bijv. de conciërges en een groep die niet werkt, maar wel de macht heeft en rijkelijk wordt beloond; de bestuurders. Dat het aantrekkelijker is door te dringen tot die tweede groep (dat vereist vooral effectief netwerken) dan tot de eerste te behoren (daar moet je een opleiding voor hebben gevolgd), blijkt wel uit het feit dat we een groot tekort aan leerkrachten hebben, maar echt geen probleem om bestuurders te recruteren.
De stelling dat de kwaliteit van het onderwijs niet te lijden zou hebben als je alle bestuurders wegdenkt, lijkt me goed te verdedigen. Misschien wordt het onderwijs wel beter, zeker als de besturen die nu hun scholen dwingen tot onderwijsvormen, waarvan we weten dat ze slecht uitpakken voor de meeste leerlingen, uit de weg worden geruimd. Kijk bijvoorbeeld naar de Agora scholen en het Picassolyceum in Zoetermeer. Het zou ook de kosten besparen van al die zinloze en groeiende stafbureaus die als ware molochs geld voor onderwijs opslokken.
Er is wel het probleem dat een school een organisatie is, en die moet bestuurd worden. Maar zoals de fabrikanten van Saint Simon heel goed hun eigen bedrijf konden regelen, kunnen de werkers op school samen met de ouders ook best een school runnen. Je kunt van elke school een vereniging maken waar alle leerkracten en alle ouders van schoolgaande kinderen lid zijn met stemrecht. De directeur zou wel verplicht moeten zijn een aantal uren per week les te geven. Leidinggeven dicht bij de praktijk is altijd het beste. Lijkt me een werkbaar uitgangspunt voor nieuwe onderwijsbeleid.
Beleid - altijd moeilijk
Deze blog gaat over beleid. Niet schrikken. Gewoon even doorlezen. Beleid is namelijk een fascinerend fenomeen. Dat is het althans voor een nogal klein percentage van de Nederlanders - vaak degenen die beleid moeten maken of die er last van hebben. De meeste mensen kennen beleid alleen uit de verte. Het is ook moeilijk om uit te leggen wat beleid nu eigenlijk is. Toch een kleine poging vanuit verschillende invalshoeken.
Toen – lang geleden – nieuwe ambtenaren bij het ministerie van onderwijs een cursus onderwijsbeleid verplicht moesten volgen, werden ze gelijk bij begin op een belangrijk spoor gezet. ’Als je beleid wil maken heb je twee dingen nodig: een zak met geld en een verhaal’, zo luidde de eerste les. Dat was best een goede introductie die de bredere definitie die Wikipedia geeft, mooi samenvat;
‘Beleid is het stellen van doelen, middelen en een tijdpad in onderlinge samenhang. Liefst zijn plaats en tijd omschreven. Onder beleid wordt dus verstaan het aangeven van de richting en de middelen waarmee men gestelde organisatiedoelen wil gaan realiseren binnen de gestelde periode. Beleid wordt zowel bij de overheid als in het bedrijfsleven gemaakt’.
Veel mensen die ooit in militaire dienst waren, kennen het woord beleid vooral uit de vraag waarmee soldaten hun leidinggevenden het bloed onder de nagels haalden, als deze met iets nieuws kwamen; ‘is dit beleid of is hier over nagedacht’?
Deze vraag geeft goed aan dat beleid een vaak omstreden kwestie is, en met een grote faalkans. Een column is natuurlijk niet geschikt om diep in te gaan op de vraag hoe onderwijsbeleid zich in de loop der tijd heeft ontwikkeld. Toch even twee voorbeelden van hoe onderwijsbeleid is weergegeven.
Er was een tijd dat we een circulairebeleid hadden. Het ministerie stuurde dagelijks brieven naar de schoolbesturen met allerlei regelingen en regeltjes. Leonardo was in die tijd secretaris van een schoolbestuur dat vijf lagere scholen, vier kleuterscholen en één mavo beheerde. Thuis van het werk nam hij de 5 tot 10 circulaires van de dag door, met naast zich de prullenbak waarin deze, op af en toe een uitzondering na, verdwenen. Ter verduidelijking: Een school besturen was in die tijd iets wat je naast je gewone werk deed in de avonduren, en waarvoor je als beloning eens per jaar met het hele bestuur in het lokale chauffeurscafé gezellig ging eten. Een volletijdsfunctie met een salaris van 3 of 4 ton en een auto van de zaak zat er toen nog niet in.
Erg effectief was deze vorm van beleid niet. Maar het was wel in detail goed en helder geregeld. Als schoolbestuurder had je destijds weinig mogelijkheden om het onderwijs in je scholen positief te beïnvloeden of te verzieken.
Het actuele onderwijsbeleid is heel anders. Nog altijd is er spraken van een zak met geld en een verhaal. Maar het geld en het waarmaken van het verhaal wordt nu als een hete aardappel doorgeschoven naar de regio. We zien dat bijvijvoorbeeld ‘het beleid lerarentekort’ en ‘het laaggeletterdheidbeleid’ langs die lijn zijn ingezet. De regio moet zorgen dat het landelijk bedachte beleid wordt uitgevoerd.
Als voordelen van deze aanpak wordt gezien dat het beleid dichter bij de lokale situatie aansluit én dat er krachtige regionale netwerken ontstaan. En voor het ministerie is het natuurlijk een plus dat alle aansprakelijkheid ver weggeschoven is.
In de praktijk blijkt voorlopig vooral dat de regionalisering veel tijd vraagt. Wat doet zo’n regio met het geld en het verhaal? Ze stelt eerst een coördinator aan. Deze gaat om te beginnen regiobreed vertellen dat ze er nu is. Daarna maakt ze een plan waar de hele regio mee moet instemmen. Dat plan is er veelal op gericht om alle te betrekken instellingen en instanties te verbinden en hun neuzen in dezelfde richting te dirigeren. Daarvoor wordt doorgaans een periode van vier jaar nodig geacht. Daarna kan de uitvoering ter hand worden genomen. Deze vorm van beleid past aardig binnen de definitie die Wikipedia geeft. Het is alleen jammer dat de echte doelen van het beleid, bijvoorbeeld het verminderen van laaggeletterdheid of het lerarentekort op zijn vroegst na vier jaar in beeld komen. Vaak loopt het beleid immers al vast in de moeizame opbouw van de regionale netwerken. Vanwege deze risico’s wordt een echte evaluatie van het beleid verstandigerwijs voorshands op het ijs gezet, al zijn er tegenwoordig interessante schijnevaluaties in omloop.
Gaat dit beleid toch wel werken? Wie weet? Beleid is niet alleen altijd moeilijk, maar ook onvoorspelbaar.
mei 2023 - Een vriendin ontvlucht het onderwijs
Dat iemand haar baan opzegt en iets anders gaat doen, is geen groot nieuws. Het komt elke dag talloze keren voor, in en buiten het onderwijs. Maar het is, zoals vaak, de context die het hem doet; in dit geval de schrijnende personeelstekorten in het onderwijs. Dan is het toch interessant om zo’n alledaagse gebeurtenis iets verder te ontleden.
Deze vriendin had eerst een academische studie gedaan in de cultuursector en daar ook een aantal jaren gewerkt. Ze wilde toch iets anders en besloot de lerarenopleiding Nederlands te gaan doen. Die heeft ze enkele jaren geleden afgerond en ze werkt nu al een aantal jaren in het voorgezet onderwijs. Na enige tijd veranderde ze van school en kreeg van haar nieuwe school ondersteuning om een studie Nederlands te gaan doen. Het lesgeven gaat haar wel goed af. Ze kan er met enthousiasme over vertellen en is ook beste tevreden over haar salaris. Minpunten zijn er ook. Er zijn nogal strakke regels, bijv. wanneer een leerkracht wel en niet huiswerk mag opgeven. En bij klachten van de ouders wordt de leerkracht weinig ondersteund en snel in de beklaagdenbank gezet. Maar geen enkele baan is perfect dus dat was voor haar geen reden om op te stappen. Ze had nog veel jaren les kunnen geven.
Eind 2022 besloot de school echter het roer om te gooien. Geschrokken van dalende aantallen leerlingen besloot men een nieuw onderwijssysteem in te voeren met grotere groepen leerlingen, waarbij de leerkrachten vooral een begeleidende rol krijgen toebedeeld. Een soort agora onderwijs, denk ik. Aan de leerkrachten was niet gevraagd wat ze van dit idee vonden.
Mijn vriendin vond het maar niets. Ze heeft niet al die inspanningen geleverd om leerkracht te worden om begeleider te spelen. Ze wil lesgeven. Het zoeken naar een andere baan heeft niet lang geduurd. Ze gaat van de zomer aan de slag bij een bedrijf dat een Nederlandicus zocht. Weer eentje minder voor het onderwijs.
Natuurlijk, dit gaat over één leerkracht op één school. Dat zegt niet zo heel veel. Hoewel….. Ik hoor nu dat de hele sectie Nederlands én het grootste deel van de sectie wiskunde van deze school inmiddels ontslagbrieven aan het schrijven is. De meesten blijven wel in het onderwijs. Andere scholen staan klaar om hen in te lijven. Toch wel een verhaal dat iets zegt over hoe het soms loopt in ons onderwijs.
april 2023 - Het voorjaar in met de onderwijsinspectie
Het is weer maart dus de magnolia’s, hyancinten en een aantal collega’s uit de florawereld gaan in bloei, niet gehinderd door de discussies over klimaat en stikstof en niet van streek door de ruzies in het kabinet over dit soort zaken en meer. Er komt weer kleur in de wereld.
Ook de onderwijsinspectie meldt zich elk jaar rond deze tijd en verblijdt ons met haar inzichten over het Nederlands onderwijs. Ik kijk daar altijd wel naar uit en meestal lees ik de rapportage met veel plezier. Je steekt er doorgaans veel van op.
Dit jaar heb ik er toch moeite mee. Er zijn minstens twee redenen waarom het me moeite kost tijd en energie in het lezen van het verhaal te steken. De eerste heeft te maken met Corona moeheid. Het schreeuwt je tegemoet in dit rapport; Corona. Een grote tabel met coronamaatregelen in het onderwijs in 2021. En gelijk bij de inleiding een grote kop Corona.
En eerlijk gezegd, ik trek het niet meer. Ik wil even kijken naar de opbloeiende natuur, de hond uitlaten, een leuke film zien, naar Ahmad Jamal luisteren, en ik weet nog wel wat leuke tijdverdrijven maar ik wil niets meer horen van Corona.
Natuurlijk heeft de inspectie een jaar gewerkt aan dit rapport en kon ze niet weten dat Corona bijna weg zou zijn in maart 2023, maar zelfs die wetenschap kan me niet over te streep trekken om al die verhalen over Corona te gaan lezen. Het is het Churchill effect. Winston Churchill was alomtegenwoordig gedurende de tweede Wereldoorlog en verdient een plaats in het Pantheon van Engeland en ook Europa. Maar hij leed bij de eerste verkiezingen na 1945 een zware nederlaag tegen de socialist Attlee. De reden is volgens veel historici dat hij de mensen te veel herinnerde aan de grote oorlog, en die wilden ze nu net even vergeten. Pas in 1951 kon hij weer terugkeren als premier.
De tweede reden heeft te maken met het naar mijn mening levensgevaarlijke optimisme dat de inspectie uitstraalt als ze stelt dat de jarenlange terugloop in taal en rekenen (en burgerschap- maar who cares) in twee jaar kan worden ingelopen. Volgens de inspectie is dat in Zweden en Ierland gebeurd.
De aanpak: focus op basisvaardigheden, niet steeds weer nieuwe dingen vragen van het onderwijs en vooral veel aandacht voor het vergroten van de kennis en kunde van leraren. Op die manier kan en moet volgens de inspectie in twee jaar ook in Nederland de neergaande trend worden gekeerd.
Nu zijn de verhalen over Zweden en Ierland die men aanhaalt, niet zo heel erg overtuigend. Na een paar jaar werd daar een neiging tot stijging in de onderwijsresultaten geconstateerd. Als bron wordt de OECD gegeven (Organisation for Economic Co-operation and Development). Los van het feit dat na een OECD-bijeenkomst met goed eten en prachtige wijnen in een Parijs sterrenrestaurant, alle problemen plotsklaps verdwenen lijken te zijn (ik praat uit ervaring), kun je de situatie in andere landen niet zomaar naar Nederland transponeren. Zolang hier in grote delen van het onderwijs en de samenleving het belang van taal en rekenen wordt gekleineerd, zie ik in twee jaar niet echt veel gebeuren.
De inspectie heeft natuurlijk het recht te denken dat dit wel kan. Er is volgens haar nog slechts een kleinigheidje nodig. Iedereen moet doelgericht samenwerken – van beleid en wetenschap tot bestuur en school. En ja, als we dat volgende week even voor mekaar kunnen krijgen, dan kan er inderdaad in de komende twee jaar misschien heel veel.
De jarenlange terugloop van de taal-, reken- en burgerschapsvaardigheden moet eindelijk een halt toegeroepen worden. Dat is niet alleen broodnodig om jongeren volwaardig mee te kunnen laten doen aan de maatschappij, stelt de Inspectie van het Onderwijs, maar het is ook haalbaar.
De inspectie wijst op landen als Zweden en Ierland waar een terugval in onderwijsresultaten al eerder succesvol werd omgebogen. De aanpak: focus op basisvaardigheden, niet steeds weer nieuwe dingen vragen van het onderwijs en vooral veel aandacht voor het vergroten van de kennis en kunde van leraren. Daarvoor moet iedereen doelgericht samenwerken – van beleid en wetenschap tot bestuur en school. Op die manier kan en moet volgens de inspectie in twee jaar ook in Nederland de neergaande trend worden gekeerd.
17.10.2022 - Scholen en de tijdgeest
Af en toe kijk je met grote verwondering naar wat er in sommige scholen gebeurt. Het overkwam mij deze week drie keer. De eerste keer bij het lezen van de eerste column van de nieuwe columniste van Didactief, Karin Westerbeek. Karin heeft een mooie staat van dienst, als hoofd onderzoek van CED, als seniormedewerkster bij Sardes, en als adjunct secretaris van de Onderwijsraad. En nu geeft ze voor het tweede jaar ook les op de Havo. In haar column vertelt ze eerlijk over fouten die ze in haar eerste jaar had gemaakt en hoe ze die nu wil verbeteren. Dat viel echter niet mee toen ze les leek te moeten geven in een lokaal onder een plat dak, met enkel glas, waar ook de lamellen al tijden defect waren. Zo’n streek zou je als directie van een bedrijf eens moeten proberen uit te halen. Je krijgt mot met de arbeidsinspectie als je al niet eerder door je medewerkers het raam uitgekieperd bent. Directies en besturen van scholen komen hier blijkbaar mee weg. Ze hebben kennelijk ook geen innerlijke aandrang om de arbeidsomstandigheden van hun leerkrachten op aanvaardbaar niveau te brengen.
Later deze week werd mijn haar geknipt door een kapster met kinderen in het voortgezet onderwijs. Zij had op aandringen van de school voor elk van de twee kids 400 euro over moeten maken voor leuke dingen, zoals een tripje naar de Ardennen. En natuurlijk is dat zogenaamd vrijwillig, maar vertel je kinderen maar eens dat zij niet mee mogen doen omdat pa en ma het geld niet kunnen missen. Dat is gewoon een verplichting. En ze leed hier zichtbaar onder.
Later op de avond vertelde een leerkracht Nederlands me dat ze van het directe geen onvoldoendes mocht geven voor haar vak, omdat dit teveel gedoe zou opleveren. Ze mocht ook maar mondjesmaat huiswerk opgeven. De kinderen zouden eens een beetje moe worden, de ouders boos, en dat moet je niet hebben.
Dit alles speelt zich dus af in een tijd waarin er een tekort aan leraren is (geen wonder als ze zoals boven beschreven worden behandeld), waarin veel gezinnen financieel onder zware druk staan, en waarin keer op keer blijkt dat de kwaliteit van het onderwijs achteruit holt.
Kennelijk heeft een aantal scholen (hoeveel zouden het er zijn?) de voeling met de samenleving en de tijdgeest helemaal verloren en weten ze niet waar hun verantwoordelijkheden liggen. Dit vereist echt wel actie van de bewindslieden op het ministerie. En andere actie dan met geld strooien.
30.08.2022 - Een onoplosbaar mysterie; moet hier een d of moet hier een t?
De vraag of een werkwoordsvorm moet eindigen op een d of een t, kunnen veel Nederlanders niet meer beantwoorden. Ik heb het een tijdje gevolgd op de sociale media, maar de uitkomst is nogal onthutsend. Het gaat vaker fout dan goed, zelfs vaker fout dan wanneer je puur op toeval een d of een t zou plaatsen. Ook vanuit de universiteiten wordt tegenwoordig geklaagd over de spelling en grammatica van eerstejaars studenten; dt-fouten zijn schering en inslag.
Vooral voltooid deelwoorden worden systematisch verkeerd geschreven. Het lijkt of hier de d het standaard gaat winnen van de t. ‘Het schaap heeft geblaad, we hebben gekaard’, maar ook ‘zij had mij versiert,’. Zelfs de actieve werkwoordsvorm wordt vaak verknald. ‘Hij hielt van haar’, ‘PSV verliesd weer’.
Nu kan ik me voorstellen dat een deel van de fouten niet aan onkunde, maar aan andere factoren te wijten is. De spellingsorrectie kan je de fout in doen gaan. Ook de adrenalinestoot die gepaard gaat met strijdlustige Tweets (Twitter is er immers vooral om elkaar te treiteren) of emotionele posts op Facebook over je hond of je schoonmoeder, kan soms de oorzaak zijn. Maar toch, zo vaak fout, het is niet meer normaal.
Ik wil hier drie vragen bij stellen:
Allereerst is het de vraag hoe dit komt. Is de intelligentie van onze natie zo diep gezonken dat we het dt-probleem niet meer aankunnen? Interesseert het de gemiddelde Nederlander niet meer of iets correct of fout wordt geschreven? Doen ze op de scholen geen moeite meer om kinderen correct te laten spellen? Leren spellen is immers een talige bezigheid die je echt moet leren. Een uurtje pottenbakken of toneelspelen kan wellicht ergens een greintje taalwinst opleveren, maar dat gaat echt niet op voor spellen.
De tweede vraag is wat we hier mee aan moeten. Is het zinvol om de strijd aan te gaan tegen de gebrekkig spelling? Extra lessen daarover, eerst de leerkrachten bijspijkeren (want daar is ook veel winst te behalen, evenals bij journalisten) en dan de kids aanpakken. Of moeten we ons erbij neerleggen en gewoon accepteren dat we hier niet uit kunnen komen? Misschien de d of de t gewoon afschaffen? Je hoort het verschil in de uitspraak doorgaans toch niet.
Met mijn derde vraag kom ik een beetje op gevaarlijk terrein, want die heeft vooral betrekking op Twitter. Hoe kan het dat mensen die kennelijk te weinig in huis hebben om na veel jaren onderwijs een eenvoudig werkwoordsvorm correct te spellen, niet aarzelen hun mening geven over complexe zaken als het stikstofprobleem, de woningmarkt of de staatkundige verhoudingen in de EU? Let wel, dit geldt zowel voor linkse als rechts meningen. Om zonder je te generen allerlei standpunten in te nemen, die je dan etaleert met fout gespelde werkwoordsvormen, het is zowel arrogant als moedig.
De antwoorden op deze vragen heb ik niet. Maar dat de Nederlandse taal aan zoveel mishandelingen onderhevig is wat betreft de dt, maar ook veel andere zaken, doet toch wel pijn.
15.06.2022 - In de ivoren toren van de wetenschap
Jullie hebben vast wel gehoord van de ivoren toren van de wetenschap. Maar weet je ook hoe die er uit ziet? Vaak denken mensen dat het een glanzende smalle toren is met een wenteltrap. Dat is een misvatting. De ivoren toren van de wetenschap is een enorm gevaarte, met heel veel verdiepingen en tussenverdiepingen, en overal zalen en grote en kleine kamers. Het lijkt een beetje op het labyrint uit de ‘Naam van de Roos’.
Natuurlijk hebben ook de onderwijswetenschappen een plek in de toren. Ze kregen een entresol in het souterrain toegewezen. Een paar trappen af en je bent er. Daar vinden we een klein zaaltje voor onderzoekers die nog zelf gegevens verzamelen bij scholen en leerkrachten of ouders. Er is ook een hele grote hal waar onderzoekers zitten die niet anders doen dan hele stapels oude onderzoeken van collega’s doorakkeren en daar dan weer een rapport over schrijven. Dat heet dan meestal een metastudie. En omdat er inmiddels heel veel metastudies zijn gemaakt, zijn er ook weer slimmeriken die al de metastudies gaan doorwroeten en daar weer een supermetastudie over schrijven. Dat heet dan heel mooi een second order meta- analysis. Met dat soort werk hoef je je kamer en de toren nooit meer uit, behalve voor koffie en toiletpauzes. Op deze verdieping vinden we ook een kamertje met tralies. Dat is het strafkamertje. Daar zijn een paar plekken gereserveerd voor Nederlandse sociologen die bij herhaling slechte beleidsadviezen hebben gegeven, waardoor de gewichtenregeling voor achterstandskinderen is verpest en waardoor er nu een nieuwe middenschooloorlog dreigt.
Er is ook een klein kamertje dat er een beetje geheimzinnig uitziet. Daar vinden we mensen die zich bezighouden met het verschijnsel ‘leren’, zoals de hoogleraren Robert Jan Simons en Manon Ruijters. In het bedrijfsleven kennen ze dit kamertje wel, maar vanuit het onderwijs lopen ze er steevast langs. Leren is niet zo het dingetje van het onderwijs. Te geringe amusementswaarde. Vanuit deze kamer publiceerde Manon Ruijters met enkele collega’s onlangs het ‘Manifest voor de Ontwikkelidentiteit’. Het gaat hier volgens de auteurs om het schatgraven naar jouw manier van leren en ontwikkelen. Manon Ruijters die ooit haar loopbaan begon als junior medewerker bij Sardes heeft, na een recente hartstilstand, nog tijdens de revalidatie de moed gevat om dit ingewikkelde thema bij de oren te pakken. Ze doet dat op een tegelijk leuke en degelijke manier.
Ik ga het manifest niet samenvatten, dat is niet te doen. Maar erg aardig zijn de stukjes over geheimen, d.w.z. inzichten over leren en ontwikkelen die niet meteen voor het oprapen liggen, over positieve en negatieve oerbeelden, en over overgeneralisaties, die waar kunnen zijn- maar ook niet.
Uitspraken die we tegenkomen bij de geheimen zijn bijvoorbeeld:
Kennis is nog geen waarheid - Leren is situationeel - Afleren bestaat niet - Je hoeft niet slim te zijn om te kunnen leren - Van veel kennis word je niet vanzelfsprekend slim.
Oerbeelden kunnen zijn:
Ik kan dat toch niet (leren) - Ik kan alles leren - Ik hoef het niet te proberen want ik kan dat toch niet - Leren onder spanning of in een onveilige situatie lukt me niet - Ik kan geen technische dingen leren, want ik ben een meisje
Overgeneralisaties zijn bijvoorbeeld:
Leren is niet leuk - Leren is leuk - Als je veel weet dan ben je slim - Iedereen kan leren van zijn fouten - Leren is saai.
Het manifest gaat vooral over de vraag hoe je, door jezelf beter te leren kennen, een voor jou effectieve manier van leren kunt ontwikkelen. In de literatuur is dit verder te vinden onder het kopje learner of learning identity.
De waardevolle kern van het manifest is dat het stimuleert tot nadenken over hoe je het beste kan leren. Leerkrachten die dat bij zichzelf doen, zullen er ook bij leerlingen sensitiever met omgaan.
Dit manifest is geen receptenboek maar het geeft veel stof tot reflectie en brengt ook regelmatig eye openers. De auteurs willen graag dat het werken aan ontwikkelidentiteit een plek in het onderwijs krijgt. Dat zie ik nog niet zo gauw gebeuren. Het zou al winst zijn als de onderzoekers van de verdieping voor onderwijswetenschappen wat vaker de deur van het kamertje ‘leren’ openmaken en in gesprek gaan met hun collega’s aldaar. Want dat er zoveel ijzeren muren binnen de ivoren toren zijn, dat is toch erg jammer.